Hawaï ligt in de Zuid-Chinese Zee

Met de precisie van een Zwitsers uurwerk rollen de golven over de Houhai-baai van het eiland Hainan, het hoofdeiland van China’s meest zuidelijke provincie. Ik dobber in het water langs de gebruinde lokale surfboys die hun welgestelde Shanghainese klanten onderrichten in het golfsurfen. Het water is aangenaam warm, de golven zijn krachtig maar slechts een kop hoog en je kan er met je voeten aan de grond blijven. Hier kan zelfs het kleinste kind leren golfsurfen. 

Boven mijn hoofd hangt een zwerm drones die kiekjes schiet in het geval de GoPro-beelden van de op golfplanken gemonteerde webcams tekortschieten voor de bezoekers om online te pochen. Om de hoek, in de volgende baai, liggen de nucleaire onderzeeboten van de Chinese marine, in wat waarschijnlijk de  belangrijkste militaire basis in het gebied rond de Stille Oceaan is. China wil vanuit deze marinebasis, op het meest zuidelijke punt van het land, macht projecteren over de Zuid-Chinese Zee en zijn controle behouden over de regionale handelsroutes, waar één derde van alle globale zeevaart passeert. Het strategische belang van Hainan valt moeilijk te overschatten. 

Tot midden de jaren ‘90 was Hainan een achtergesteld gebied met de nare reputatie van een verbanningsoord voor in ongenade gevallen ambtenaren in keizerlijk China. De belangrijke geostrategische locatie en het toeristisch potentieel dreven echter de ontwikkeling van het eiland. Een onderzoeksteam van het Bureau van Toeristische Ontwikkeling werd uitgestuurd naar Hawaï om te leren hoe Hainan een vakantiebestemming met wereldklasse kon worden. De brede boulevards met palmbomen, beach resorts en golfbanen waar Jack Ma met zijn medemiljardairs een balletje slaat werden gemodelleerd naar Hawaïaans voorbeeld. En met succes: elk jaar vinden 65 miljoen (vooral Chinese) toeristen hun weg naar het tropische eiland. 

Dit is het tweede jaar op rij dat ik mijn eindejaarsvakantie hou op het tropische eiland. We koloniseren hier het surfdorpje samen met een hoop buitenlanders die in China werken. Het Covid-nulbeleid dat steunt op hermetisch afgesloten grenzen en verplichte hotelquarantaines maakt een trip naar Bali, Thailand of het thuisfront een dure en moeilijke onderneming. Het voordeel aan op Hainan op vakantie gaan is aan de andere kant dat je mondmaskers thuis mag laten, er van een anderhalvemetermaatschappij geen sprake is en het laatste Covid-geval er al maandenlang geleden is.

Deze Westerse eindejaarsperiode is voor de hotelindustrie slechts proefdraaien. De ware toeristische golf komt eraan bij Chinees Nieuwjaar, wanneer de hotels hun echte centen verdienen. Er zijn twee grote groepen toeristen die het Chinees toerisme aandrijven. De eerste is de gepensioneerde generatie die in de lente en zomer van hun leven enkel werk hebben gekend. Een tijd van niet klagen maar keihard werken. Surplus geld diende gespaard of geïnvesteerd te worden, het liefst in bakstenen. Het doet me denken aan de Belgische generatie van mijn grootouders die de oorlog nog meemaakten. Eens op pensioen gaan ze in het kielzog van hun kinderen voor het eerst op reis en krijgen ze de smaak van het reizen te pakken. 

De tweede groep zijn van de generatie van de jaren ’80. Zij groeiden op in een periode van onafgebroken economische groei. Er moet hard gewerkt worden, maar er mag geleefd worden. Ze kenden geen grote tegenslagen en vertrouwen erop dat morgen beter zal zijn dan gisteren. Verzekerd van een toekomstig inkomen, mag er vandaag dan ook al stevig worden geconsumeerd. 

De prijzen in het dorpje hebben al lang hun coole surfkarakter verloren. De surflessen kosten €100  om een uurtje in water te dobberen, waarbij de instructeur ook als fotograaf fungeert. Yuppies uit Shanghai en Beijing betalen die prijzen graag. Een mooi staaltje van herverdeling, nietwaar? De buitenlanders bakken ondertussen op het strand in de middagzon onder het goedkeurend oog van de CCTV-camera’s die er om de 500 meter staan. Het blijft tenslotte China.